Garderners' World magazine 2023

Gardeners' World magazine

2023

Het Britse BBC TV programma Gardeners World - vooral bekend van presentator Monty Don - kent ook al wat jaren een eigen tijdschrift. Het Gardeners' world magazine staat bomvol praktische verhalen en tips voor een kleurrijke tuin. Afgelopen jaar stond er al een mooi verhaal in over onze kwekerij Planten van hier en sinds maart 2021 verzorgen wij een vaste rubriek onder de titel "Inheemse held stelt zich voor".  Hieronder de inheemse helden van 2022. Die van 2022 zijn hier te lezen en die van 2021 zijn hier te lezen.

Grote muur ~ Stellaria holostea

Ik, Grote muur, ben een vaste overblijvende plant uit de anjerfamilie (caryophyllaceae). Mijn vroegere naam was grootbloemige muur, een welluidender naam dan de huidige, die ook logischer was omdat ik de grootste helderwitte bloemen heb van het geslacht stellaria. Mijn bloemen zijn met 1-3 cm tamelijk groot en lijken qua vorm een beetje op die van echte koekoeksbloem, ook een soort uit de anjerfamilie. Mijn bloemen met een hoogte van 15 tot 50 cm staan tijdens de bloeitijd rechtop, maar na de bestuiving krommen de bloemstelen, zodat zij dan naar beneden gekeerd zijn. De bloeitijd begint meestal in april en duurt tot in juni. Ik kan zo gemakkelijk grote tapijten vormen die met name tijdens de rijke bloei opvallen, net als bijvoorbeeld het geliefde zonminnende mexicaans madeliefje (erigeron karvinskianus). 

Ik groei bij voorkeur op vrij zonnige tot licht beschaduwde plekken en in de halfschaduw. De bodem kan droog tot vochtig zijn, van enigszins voedselarm tot voedselrijk en een beetje zuur tot neutraal. Verder moet de bodem wat stikstof en humus bevatten. Ik groei van nature in lichte loofbossen, aan bosranden, in heggen, struwelen en houtwallen, in beschaduwde bermen en aan waterkanten. Op deze natuurlijke groeiplaatsen kun je ook soorten als bosanemoon, daslook, gele dovenetel, bosvergeet-mij-nietje, slanke sleutelbloem en gewone salomonszegel tegenkomen. Een echte liefhebber van de nectar in mijn bloemen is het landkaartje (araschnia levana) die in het voorjaar een prachtige verschijning is.

Mijn botanische naam stellaria komt van het Latijnse stella wat ster betekent en betrekking heeft op mijn stervormige bloemen. De helderwitte bloempjes lichten in de schemer aan de bosranden op en dat boezemde angst in. Daarom werd ik, hoe onschuldig ook, verbonden met de duivel en met slangen (ik ga bloeien als slangen net uit hun winterslaap komen).

Aan de andere kant werd ik verbonden met de ster van Bethlehem en met Maria, om het duivelse element af te weren. Boeren keken ’s morgens naar mijn bloempjes om er hun werk op af te stemmen. Waren mijn bloempjes geopend, dan bleef het droog. Waren ze gesloten, dan zou er regen komen. 

Ik ben een rijkbloeiende soort die zeer goed toepasbaar is als bodembedekker voor niet te droge grond in lichte schaduw tot halfschaduw. Ik kan flink uitbreiden, maar ben goed in toom te houden. Ik vermeerder me zowel generatief (zaad) als vegetatief met worteluitlopers. In een (bos)tuin ben ik bijvoorbeeld goed te combineren met inheemse soorten als Gevlekte, Gele en Witte dovenetel, Speenkruid, Bosanemoon, Gevlekt longkruid, Maarts viooltje, Bosaardbei en Lievevrouwebedstro. Wil je mij in de tuin, dan kun je het beste wat goede zaden kopen of een plant op pot bij de schaarse aanbieders aanschaffen.

Bosanemoon ~ Anemone nemorosa

Een fantastische bodembedekker en prachtige voorjaarsbloeier. Ik, bosanemoon, ben een overblijvende plant uit de ranonkelfamilie (ranunculaceae). Ik ben een zogeheten (voorjaars)geofyt: na de jaarlijkse groei en bloei blijven alleen mijn ondergrondse wortelstokken over en hierin is voedsel en energie opgeslagen, waarmee ik in het volgende voorjaar weer bovengronds verschijnen. Van nature groei ik op enigszins droge tot vrij natte, losse humeuze bodems die lemig, zandig, zavelig of kleiig zijn. Daarnaast groei ik bij voorkeur in lichte schaduw tot halfschaduw. Op natuurlijke standplaatsen leef ik samen met plantensoorten als slanke sleutelbloem, heelkruid, hondsdraf, muskuskruid en gevlekte aronskelk. Waar ik me prettig voel kan ik grote oppervlaktes bedekken.

Mijn botanische naam Anemone komt van het Griekse anemos, wat wind betekent. Het zou slaan op de bewegingen van de bloempjes bij het minste zuchtje wind. Mijn soortaanduiding nemorosa komt van het Latijnse nemorosus, in de betekenis van bosbewonend of van het bos.

Mijn bloemen verschijnen voordat de bomen en struiken in blad komen om optimaal van het toetredende zonlicht te kunnen profiteren. Dit doen ze des te meer door met de zonnestand mee te draaien. Bij koud weer en ’s nachts sluiten ze zich. Mijn bloeitijd ligt tussen maart en mei.

Mijn blaadjes en bloeistengels groeien uit de wortelstokjes en zijn zacht behaard. Elke bloeistengel draagt een bloem, heel soms twee. Mijn half-knikkende tot rechtopstaande bloemen zijn 2 tot 4 cm groot en helderwit en aan de onderkant vaak enigszins roze tot paars aangelopen. De hoogte van de bloeistengels varieert tussen de 10 en 30 centimeter. Mijn bloemblaadjes zijn fijn geaderd en mijn bloemen hebben een groot aantal meeldraden met gele helmknoppen. Mijn bloemen bevatten lichtgeel stuifmeel en worden met name bevlogen door metselbijen en zandbijen, diverse soorten hommels en (zweef)vliegen.

Mijn zaden zijn slechts kort kiemkrachtig, minder dan een jaar, en ze worden door mieren meegesleept en zo verder verspreid. Maar mijn vermeerdering vindt vooral vegetatief plaats, door de wortelstokjes die ondergronds herhaaldelijk vertakken.

In een (bos)tuin ben ik bijvoorbeeld goed te combineren met inheemse soorten als grote muur, slanke sleutelbloem, maarts viooltje, bosaardbei, lievevrouwebedstro en de gele anemoon, een zeer zeldzame wilde plant in Nederland. Ik word ook gekweekt als sierplant met diverse cultivars in bonte kleuren en met gevulde bloemen. Wil je mij, de wilde variant in de tuin, dan kun je het beste wat goede wortelstokjes bij de schaarse aanbieders aanschaffen en geef mij genoeg ruimte om goed te kunnen vermeerderen.

Lievevrouwebedstro ~ Galium odoratum

Ik, lievevrouwebedstro, ben een laagblijvende meerjarige plant uit de sterbladigenfamilie (Rubiaceae). Ik heb helderwitte sterachtige bloempje die een zoetige geur verspreiden en ik bloei van eind april tot in juni. Mijn Nederlandse benaming lijkt op een naam uit een sprookje, de lieve vrouwe, wat staat voor Maria, de moeder van Jezus. Als gedroogd en geurig kruid werd ik in slaapkamers gestrooid, in bundels boven het bed of in een wieg gehangen en in matrassen en kussens gestopt om boze geesten, demonen en ziektes af te weren en voor een kalmerend en slaapbevorderend effect. Mijn botanische naam luidt galium. Dit komt van het Griekse gala, wat melk betekent. In vroeger tijden zou ik zijn gebruikt bij het stremmen van de melk voor de kaasbereiding. De soortaanduiding is odoratum, het Latijnse woord voor geurig, welriekend. Dit geldt zowel voor de bloempjes als voor het hele kruid, dat in gedroogde vorm naar geurig hooi ruikt. Die geur is te wijten aan de aanwezigheid van cumarines. 

Ik ben een (bos)plant die graag op een beschaduwde plaats groeit. De bodem moet vochthoudend tot (enigszins) vochtig zijn, niet te voedselarm en moet humus bevatten. Ik breid me voornamelijk vegetatief uit via mijn fijne wortelstokjes en kan op geschikte plekken hele tapijten vormen. Omdat ik rijkelijk kan bloeien met talloze kleine trosjes sneeuwwitte bloempjes, geeft dit een spetterend effect. 

Na de bloei ontwikkelen zich kleine bolvormige vruchtjes die een soort weerhaakjes (borsteltjes) hebben die zich kunnen hechten aan de vacht van dieren. Hierdoor komen de zaden van deze plant een eind verder terecht.

De plant plukken is lastig omdat de stengels taai zijn. Knippen of snijden is beter. Uit mijn fijne wortels kan een rozerode verfstof worden bereid en uit de bovengrondse delen een gele.

Ik werd in vroeger tijden ook gebruikt in linnenkasten om kleren en beddengoed geurig te maken, in bergruimtes en ook in boeken om ze minder muf te laten ruiken. Ik werd en word gebruikt om (extra) aroma toe te voegen aan (mei)wijn, cognac en bepaalde biersoorten. 

In een (bos)tuin ben ik bijvoorbeeld goed te combineren met inheemse soorten als Kruipend zenegroen, Wilde akelei, Slanke sleutelbloem, Maarts viooltje, Bosaardbei en Bosanemoon. Zie ook de pagina Lievevrouwebedstro.

Slanke sleutelbloem ~ Primula eliator

Ik, Slanke sleutelbloem, maak deel uit van de sleutelbloemfamilie (Primulaceae) die ruim 500 soorten omvat. Ik ben een sierlijke meerjarige plant die relatief klein blijft: 15 tot 30 cm. In Nederland ben ik een vrij zeldzame soort. Bekende wilde soortgenoten in Nederland zijn gulden sleutelbloem (primula veris) en stengelloze sleutelbloem (primula vulgaris). De veredelde primula’s in kleuren van roze tot paars, oranje en wit zijn meestal kweekvormen van de wilde stengelloze sleutelbloem. Mijn stralende bloemen zijn lichtgeel tot citroengeel van kleur en staan vaak naar één kant gericht. Ze geuren naar honing. De bloeitijd loopt van maart tot in mei, voor het uitlopen van het blad van bomen en struiken om zo te profiteren van direct zonlicht op de bodem. Soms is er nog een tweede (bescheiden) bloei in de herfst. Mijn rechtopstaande stengels zijn zacht behaard en bovenaan de stengels staan tien tot vijftien trompetvormige bloemen in een scherm bij elkaar. Mijn bladeren vertonen duidelijke nerven, de bladranden zijn getand en aan de onderkant is mijn blad grijsgroen door de lichte beharing. Mijn bloemen bevatten nectar en stuifmeel en worden bestoven door bijen, waaronder soorten als de gehoornde metselbij en tweekleurige zandbij, hommels en dag- en nachtvlinders. Ik kan gemakkelijk met andere primulasoorten kruisen. Alleen vers zaad kiemt goed en jonge planten hebben een paar jaar nodig voordat ze goed gaan bloeien.

Natuurlijke standplaatsen zijn vochtige, humeuze en enigszins voedselrijke bodems en halfschaduw. Mijn botanische naam primula kan worden uitgelegd als een afgeleide van het Latijnse primo vere, in de betekenis ‘het vroege voorjaar’ of ‘aan het begin van de lente’, omdat ik tot de vroegst bloeiende plantensoorten in het voorjaar behoor. De naam kan eveneens worden verklaard als een verkleinwoord van het Latijnse primus, wat eerste betekent, ook met dezelfde verwijzing naar de vroege bloei. Mijn soortaanduiding elatior betekent verheven en verwijst naar de slanke bloeistengel met haar sierlijke bloemen. Slank verwijst naar de slanke stengel van deze soort. Primula werd van oudsher beschouwd als een kruid dat het hele menselijk gestel stimuleert. Mijn bloemen kunnen als smaakmaker en ter decoratie ook in jams of in een gemengde salade worden verwerkt. De smaak doet aan anijs denken.

Ik ben een fantastische voorjaarsbloeier voor de siertuin. Ik groei bij voorkeur op licht vochthoudende bodem en in lichte schaduw tot halfschaduw. Bij voldoende vocht in de bodem gedij ik ook goed op zonnigere plekken. In een (bos)tuin ben ik bijvoorbeeld goed te combineren met inheemse soorten als Wilde akelei, Lievevrouwebedstro, Knikkend nagelkruid, Maarts viooltje, Bosaardbei en Bosanemoon.

Rode kamperfoelie ~ Lonicera xylosteum

Ik, Rode kamperfoelie, ben een overblijvende houtige struik uit de kamperfoeliefamilie (Caprifoliaceae). Het is een groot geslacht van meer dan 200 soorten die op het noordelijk halfrond voorkomen. Hiervan zijn twee soorten inheems in Nederland: de zeer zeldzame Lonicera xylosteum en de algemeen voorkomende Lonicera periclymenum (wilde kamperfoelie). Ik ben geen klimplant in tegenstelling tot de wilde kamperfoelie, die als liaan wel tot 15 meter hoog in de takken van een boom kan klimmen (rechtswindend). Naast deze twee wilde soorten zijn er de laatste decennia’s veel lonicera cultivars gecreëerd, met allerlei exotische namen. De naam lonicera is vernoemd naar Lonitzer, een natuurhistoricus (1528-1586) uit Duitsland.

Ik kan 1 tot 2 meter hoog worden en ik bloei in mei en juni. Mijn viltig behaarde bloemen zijn geelachtig wit en aan de voet van de bloemkroon kleur ik vaak roodachtig. Mijn bloemen zijn kleiner dan die van de wilde kamperfoelie. Mijn bloemen geuren door aanwezigheid van nectar en worden meestal bestoven door hommels. Na de bestuiving groeien de vruchtbeginsels uit tot glanzende rode bessen (aanvankelijk zijn de bessen groen) die voor de mens enigszins giftig zijn. Ik ben voor verschillende nachtvlinders (spanners) een waardplant

Mijn schors is witgrijs en nieuwe takken zijn aan de zonzijde iets rood en licht behaard. Mijn bladeren zijn tegenoverstaand, ovaal, gaafrandig, van onder zacht behaard. In de oksels van mijn bladeren staat een bloeisteel met daarop twee bloemen.

Ik groei bij voorkeur op een licht zonnige plek en op de grond verlang ik schaduw, zodat de grond waar ik mijn wortels heb vochtiger blijft gedurende de zomermaanden. Van nature ben ik gebonden aan een droge, matig voedselrijke, kalkrijke en (licht) zure bodem. In het wild groei ik bij voorkeur in meer lichtrijke randen en heggen of op open plaatsen in het bos, net als de wilde kamperfoelie.

Ik kan prima worden aangeplant als sierstruik en ben bijvoorbeeld goed te combineren met wilde rozen zoals de egelantier, hondsroos, viltroos en met inheemse planten als Wilde marjolein, Betonie, Duifkruid, Grote centaurie, Kattendoorn, Zeepkruid, Boslathyrus, Knoopkruid en Sint-janskruid. De soort kan eenvoudig vermeerderd worden via stek. Zie ook de pagina Rode kamperfoelie.

Grote centaurie ~ Centaurea scabiosa

Een van de aantrekkelijkste bloemen voor in een tuin met wilde planten, met een overvloed van mooie en grote purperen bloemen in juni, juli en augustus. Ik, Grote centaurie, ben lid van de composietenfamilie (Asteraceae). Ik ben een overblijvende plant met een hoogte van 50 tot 100 cm en kom van nature vooral in Zuid-Limburg voor in droge kalkgraslanden. Ik heb dan ook een voorkeur voor een zonnige standplaats op drogere, kalkhoudende tot kalkrijke bodems die voedselarm tot matig voedselrijk zijn. Ik word beschouwd als een kalkindicatorsoort en ben een zeldzame Rode Lijstsoort in Nederland.

Mijn prachtige purperen bloemhoofdjes zijn tamelijk groot en aan de buitenrand zitten nog trompetvormige. Hierdoor lijken mijn bloem nog groter en oefenen ze nog meer aantrekkingskracht uit op insecten. Mijn bloemen bevatten nectar en vuilwit stuifmeel en worden graag bezocht door hommels en vlinders. Ook solitaire bijen (o.a. groefbijen), zweefvliegen en keversoorten komen op de bloemen af. Mijn uitgebloeide bloemen bevatten grote zaden die erg in trek zijn bij Putters. Aan mijn zaden (nootjes) zitten mierenbroodjes die mieren aantrekken. Die zorgen voor verdere verspreiding van de plant. Voor vermeerdering kun je mijn zaden het beste zo vers mogelijk zaaien: juli-augustus.

Mijn botanische naam Centaurea gaat terug naar de Griekse mythologie, naar een centaur die Chiron heette. Deze centaur zou arts zijn geweest en zou de helende eigenschappen van de plant hebben ontdekt. Mijn soortaanduiding scabiosa is een afgeleid van het Latijnse woord scabies, wat schurft betekent. Mogelijk houdt dit verband met het ruw aanvoelen van de plant of met medicinaal gebruik bij schurft. Uit mijn stengels, blad en bloemen kan een gele verfstof (o.a. luteoline) worden gewonnen, waarmee wollen en linnen stoffen geverfd kunnen worden.

Voor de siertuin ben ik een zeer aantrekkelijke en sterke plant. Ik bloei uitbundig en langdurig en verdraag ook een wat verruigde vegetatie. In de tuin ben ik bijvoorbeeld goed te combineren met inheemse planten als Beemdkroon, Wilde marjolein, Duifkruid, Kleine pimpernel, Kattendoorn, Zeepkruid, Boslathyrus, Knoopkruid, Gewone margriet, Zwarte toorts en Sint-janskruid. Zie ook de pagina Grote centaurie.

Boslathyrus ~ Lathyrus sylvestris

Ik, Boslathyrus, ben een zeldzame soort uit de Vlinderbloemenfamilie (Fabaceae) en klim graag, zoals vele lathyrussoorten. Wanneer ik geen steun vind in de takken van planten of struiken, dan kruipen mijn takken over de grond en word ik zo een opvallende soort in de begroeiing. Ik kan al klimmend een hoogte bereiken van zo'n 150 cm en bloei van juni tot in augustus. Ik groei bij voorkeur op zonnige tot half beschaduwde, droge tot vochtige, vrij voedselarme tot matig voedselrijke plaatsen. Ik ben dan ook aan te bevelen als een klimmer in de heg of bij struikgewas in de halfschaduw. Ik ben zeldzaam in Zuid-Limburg en bij Nijmegen en elders zeer zeldzaam.

Lathyrus komt van het Griekse Lathyros, een erwtensoort die vroeger door arme mensen werd gegeten. Lathyrus is een samenstelling van la (zeer) en thuros (afvoerend, prikkelend, heftig en onstuimig), omdat twee Zuid-Europese lathyrussoorten als geslachtsdrift opwekkend bekend stonden. Sylvestris betekent in het bos groeiend.

Van nature groei ik vooral in bossen en bosranden, op bospaden en kapvlakten, in de zeeduinen en op hellingen, in heggen, struwelen en ruigten. Verder ook langs spoorwegen, holle wegen en in bermen, langs rivieren en kanalen en andere vaak ruderale plaatsen.

Als rijkbloeiende plant en met mijn prachtige bloemen ben ik een gemakkelijke en aantrekkelijke plant voor de siertuin. Mijn bloemen zijn ook vrij groot (14-18 mm) en ik ben overblijvend. Het zijn met name de wilde bijen die voor de bestuiving van mijn bloemen zorgen, onder andere de langhoornbij, lathyrusbij en tuinbladsnijder. De lathyrusbij is een van de grootste behangersbijen van ons land. De term behangers slaat op de manier waarop de nestbouw plaastvindt. Het nest wordt met een stuk blad of bloemkroon behangen. De lathyrusbij is oligolectisch en verzamelt alleen stuifmeel(pollen) van vlinderbloemigen.

Ze heeft hierbij een voorkeur voor Lathyrus-soorten, maar vliegt ook op gewone rolklaver en kattendoorn.

Ik ben in de siertuin goed te combineren met bijvoorbeeld Kattendoorn en Wilde marjolein of plant mij als klimmer in een heg en bij struiken. Zie ook de pagina Boslathyrus.

Geel walstro ~ Galium verum

Ik, Geel walstro - voorheen ook echt walstro genoemd - ben een overblijvende plant en kom uit de Sterbladigenfamilie (Rubiaceae). Ik val op door mijn dichte bloeiwijze met trossen van kleine felgele en stervormige bloemen. In het wild heb ik van nature een voorkeur voor overwegend droge, voedselarme tot matig voedselrijke, basische tot zwak zure bodems en groei ik vooral op zonnige, droge en open tot grazige plaatsen. Ik ben een fantastische plant voor in bloemenweides op armere zandgronden en eenmaal gevestigd breid ik me voornamelijk uit door onderaardse uitlopers (vegetatieve vermeerdering).

Mijn prachtige bloemen hebben ook een heerlijke zoete geur (honinggeurend) en worden met name bezocht door vliegen en kevers die voor de bestuiving en bevruchting zorgen. De bloeiwijze is een lange, tamelijk smalle en rijkbloemige gele pluim. De hoogte varieert tussen 5 en 100 cm en de bloei van mijn bloemen duurt van juni tot de herfst. Mijn gele bloemen worden onder andere gebruikt om de beroemde geel/oranje Engelse Chesterkaas te kleuren.

Mijn naam galium komt van het Griekse woord gala, wat melk betekent. Het melksap van mij kan namelijk worden gebruikt om kaas te stremmen. Het woord wal in walstro komt van het Middenduits woord wel, dat wieg betekent. In het Engels hebben walstro-soorten het woord bedstraw in de soortnaam bezitten. Het zou een oud gebruik zijn om bij de geboorte van een kind (wal)stro in de wieg te leggen. Andere aanverwante galium soorten zijn lievevrouwebedstro (galium odoratum), kleefkruid (galium aparine), glad walstro (galium mollugo) en moeraswalstro (galium palustre).

Ik ben in de (sier)tuin bijvoorbeeld goed te combineren met Kleine pimpernel, Steenanjer, Grasklokje, Ruige weegbree, Blaassilene, Veldsalie, Grote tijm, Kleine ratelaar, Zandblauwtje, Gewone margriet, Slangenkruid, Wilde marjolein, Gewone agrimonie en Bevertjes. Zie ook de pagina Geel walstro.

Hemelsleutel ~ Hylotelephium telephium

Ik, hemelsleutel, ben een overblijvende plant en ben onderdeel van de Vetplantenfamilie (Crassulaceae). Vetplanten zijn vrij gemakkelijk te herkennen aan het wasachtig uiterlijk van de bladeren. Ik ben, door de grootte en rijke bloeiwijze, een opvallende plant en voorheen heette ik Sedum telephium. Ik ben een fantastische plant voor insecten vanwege mijn nectarrijke bloemen. Ook bloei ik later in de zomer, wanneer veel andere planten uitgebloeid zijn. Vlinders, zweefvliegen en wespen bezoeken mijn bloemen om voedsel te verzamelen, maar de bijen (met name hommels) zijn van alle insectensoorten het meest afhankelijk van het voedsel dat mijn bloemen bieden. Aan de Hemelsleutel een stippelmot is verbonden, de Hemelsleutel-stippelmot.

Ik groei van nature op licht vochtige, voedselrijkere en zandige bodems, voornamelijk in bermen, veelal op dijkhellingen en langs spoorwegen, slootkanten, onder struikgewas en doornstruwelen en in lichte loofbossen.

In de zomer ga ik bloeien en in mijn schermvormige bloeiwijze staan heel veel bloemen bij elkaar. Mijn bloemen zijn vrij klein, maar er staan er erg veel bij elkaar in de half bolvormige trossen. De kleur van mijn bloemen varieert van lichtgroen, lichtroze en rood tot paars. Mijn stengels groeien uit tot planten die vaak 50 cm hoog zijn. Het zijn onvertakte stengels, die rechtop staan of wat boogvormig naar boven gekromd zijn. Aan mijn stengels ontwikkelen zich de typische vlezige bladeren en de kleur is variabel van lichtgroen tot blauwgroen.

Als ik in de loop van een groeiseizoen de planten wordt gemaaid of anderszins wordt gekortwiekt, dan lopen de knoppen in de bladoksels al weer snel uit en krijg ik een bloemkoolachtige vorm. Afgemaaide delen van mij kunnen, net als delen van de knolvormige wortels snel opnieuw wortelen en nieuwe planten vormen. Na de bloei sterven de bovengrondse delen van de plant in het najaar af. Ik ben in de (sier)tuin bijvoorbeeld goed te combineren met Wilde marjolein, Gewone agrimonie, Beemdooievaarsbek, Avondkoekoeksbloem, Ruig klokje en Zeepkruid. Zie ook de pagina Hemelsleutel.

Zeepkruid ~ Saponaria officinalis

Ik, Zeepkruid, ben een overblijvende (vaste) plantensoort uit de Anjerfamilie (Caryophyliaceae). Ik verscheen in Nederland voor het jaar 1500 door menselijke invloed (archeofyt). Ik heb me op min of meer natuurlijke standplaatsen weten te handhaven en ben niet invasief (niet bedreigend) voor oorspronkelijk inheemse planten. Ik ben een zonminnende soort en groei op droge tot vochthoudende zandige kalkhoudende bodems die niet te voedselrijk zijn. Ik kan ook groeien op wat zwaardere leemachtige grond. In Nederland kom ik hoofdzakelijk voor in het rivieren- en duingebied, waar ik vrij algemeen ben en verder vooral in stedelijke gebieden.

Mijn botanische naam saponaria is afgeleid van het Latijnse sapo en het Griekse sapon, beide in de betekenis van zeep. De toevoeging arius betekent achtig, de combinatie is dan zeepachtig. De soortaanduiding officinalis is een duiding van mijn geneeskrachtige eigenschappen. Mijn Nederlandse naam verwijst naar de kwaliteit van mij om er zeep c.q. een zeepachtig schuim mee te kunnen maken. In feite betreft dit vooral de wortel van de plant. Ik werd gebruikt als wasmiddel voor onder meer ruwe wol.

Mijn meestal roze bloemen staan in een soort scherm bij elkaar. Ze worden door hommels en ook dag- en nachtvlinders bezocht omdat ze een langere (rol)tong hebben. De Kolibrievlinder, een dagactieve nachtvlinder, is een vaste bezoeker van mijn bloemen, zowel overdag als in de nacht. Mijn bloei is rijk en langdurig, van juli tot september en mijn bloemen verspreiden een licht zoetige geur die vooral in de namiddag en avond nog sterker is. Ik ben dan ook een mooie, sterke, rijkbloeiende en heerlijk geurende tuinplant, die ook in een rotstuin en tegeltuin uitstekend kan gedijen. Ik word ook als sierplant gekweekt, met witte bloemen en als dubbelbloemige variëteit. Die laatste heeft geen waarde voor insecten.

In het openbaar groen ben. ik een prima toepasbare soort voor drogere wegbermen, dijken, parken, bloemenweides en boomspiegels, en ook voor een wat ruigere vegetatie omdat ik behoorlijk concurrentiekrachtig ben. Ik heb kruipende wortelstokken, waarmee ik me vegetatief kan uitbreiden. Ik ben in de (sier)tuin bijvoorbeeld goed te combineren met Wilde marjolein, Knoopkruid, Kattendoorn, Veldsalie en Kleine pimpernel. Zie ook de pagina Zeepkruid.

Kleine pimpernel ~ Poterium sanquisorba

Ik, kleine pimpernel, maak deel uit van de Rozenfamilie (Rosaceae) en ben een vaste (overblijvende) plant die 15-60 cm hoog kan worden. Ik heb een voorkeur voor droge bodems, kalkhoudend tot kalkrijk en onbemest en voedselarm.

Ik kom al heel lang in Nederland en België voor. Uit opgravingen in duingebieden zijn pollen van mij teruggevonden die dateren van ongeveer 800 voor Christus. Mijn botanische naam sanguisorba is samengesteld uit het Latijnse sanguis: bloed en sorbere: opzuigen of absorberen. Dit verwijst naar het vroegere medicinale gebruik als bloedstelpend middel: in de middeleeuwen werd ik als bloedstelpend middel toegepast. Ook werd een gezeefd afkooksel van mij gebruikt bij diarree (tannines) en als vochtafdrijvend middel bij nier- en blaasklachten. Daarnaast is het als tinctuur in gebruik tegen heesheid en bij keelpijn.

Mijn geveerde blaadjes zijn aan de bovenkant blauw- tot grijsgroen en aan de onderkant meer roodachtig. Mijn stengels zijn enigszins vierkant en een beetje behaard. Mijn opvallende bloeiwijze bestaat uit samengestelde bloempjes die een bolvormig hoofdje vormen met veel meeldraden. Ze zijn groenachtig-rozerood tot enigszins paars gekleurd. Ik bloei van mei tot juli, soms doorlopend tot in september. Ik ben een waardplant voor diverse vlindersoorten, waaronder de aardbeivlinder en het kalkgraslanddikkopje.

Mijn jonge verse blaadjes kunnen in gemengde salades of tomatensalade worden verwerkt. Ze hebben een (pittige) komkommerachtige smaak. Verder kunnen mijn verse bladeren aan soepen of aan dranken worden toegevoegd en in kwark of kruidenroomboter worden gebruikt.

Ik ben echt een sierlijke plant voor de sier- en kruidentuin. Ik vorm mooie pollen met een mooie bloeiwijze, die ook na de bloei sierlijk blijft door mijn bruinachtige bloemhoofdjes. Ik heb kruipende wortelstokken, waarmee ik me vegetatief kan uitbreiden. Ik ben in de (sier)tuin bijvoorbeeld goed te combineren met Wilde marjolein, Duifkruid, Geel walstro, Gewone agrimonie, Knoopkruid, Kattendoorn, Veldsalie en Bevertjes. Zie ook de pagina Kleine pimpernel.

Bosrank ~ Clematis vitalba

Clematissen komen op alle werelddelen voor en in tuincentra zijn veel kleurrijke clematissen te vinden met verschillende bloeiperiodes, zowel botanische als gecultiveerde soorten. De naam clematis komt van het Griekse klema dat rank betekent en wat op de eigenschap van verschillende soorten slaat, om te klimmen. Ik, Bosrank (clematis vitalba), ook wel bosclematis genoemd, ben de meest forse van de liaansoorten die in Nederland van nature voorkomt. Ik ben een overblijvende houtige struik uit de Ranonkelfamilie (Ranunculaceae) die 2 tot 10 meter hoog kan worden. Ik kan meer dan honderd jaar oud worden. Ik hecht me niet (zoals klimop), maar slinger door en over takken en stammen...


#nlbloeit  #biodiversiteit  #plantenvanhier  #oogopdenatuur  #newdutchwave


Bestel het boek (6de druk) en steun NL Bloeit!

www.plantenvanhier.nl
www.plantenvanhier.nl

Maak € 37,95 (per boek incl. verzendkosten) over op rekening NL93TRIO0338519149 van stichting NL Bloeit!

onder vermelding van 'Planten van hier' + adresgegevens in NL (straat / huisnummer & postcode / plaats).

Na ontvangst van de betaling wordt de bestelling via Post.nl verzonden.


De opbrengst komt ten goede aan de missie van NL Bloeit!